Moskeekoepels doen aangifte tegen staatssecretaris Nobel
AangifteStaatssecretarisIntegratieenParticipatie
Moskeekoepels doen aangifte tegen staatssecretaris Nobel
De K7, het samenwerkingsverband van regionale moskeekoepels, heeft aangifte gedaan tegen staatssecretaris Nobel van Participatie & Integratie.
De bewindspersoon heeft zich volgens de K7 schuldig gemaakt aan drie strafbare feiten, te weten groepsbelediging in de zin van art. 137c Sr., het aanzetten tot haat in de zin van art.137d Sr. en discriminatie in het kader van de uitoefening van een ambt in de zin van art. 429quater Sr.
De staatssecretaris stelde namelijk dat “islamitische jongeren voor een groot deel onze Nederlandse normen en waarden niet onderschrijven”. Vervolgens zei hij: “Er waren ook, uiteraard als u de beelden ziet en ook hoort .. dan hoor je Arabische teksten en dan weet je dat zijn jongeren met een islamitische achtergrond … met een Arabische achtergrond”.
Door te verklaren dat islamitische jongeren ‘voor een groot deel onze Nederlandse normen en waarden niet onderschrijven’ beledigt de staatssecretaris een groep mensen wegens hun geloof in de zin van art. 137c Sr. De stelling dat de islam en ‘westerse normen’ onverenigbaar zijn werd tot nu wel eens geponeerd door extreemrechtse politici, maar verwerft nu ook maatschappelijke legitimatie doordat hij wordt geuit door een dienaar van de Kroon. Objectief bewijs voor de stelling ontbreekt.
Door een beleidsdocument in het vooruitzicht te stellen waarin deze groep islamitische jongeren zal worden onderworpen aan een specifiek regime maakt de staatssecretaris zich bovendien schuldig aan discriminatie in de uitoefening van zijn ambt in de zin van art.429quater.
Door de verdachten van de geweldsdelicten tegen Maccabi-supporters aan te duiden als ‘jongeren met een islamitische achtergrond’ maakt de staatssecretaris zich schuldig aan het aanzetten tot haat tegen dergelijke jongeren. Op het moment dat de staatssecretaris zijn verklaring gaf waren van de vier verdachten alleen hun leeftijd, woonplaats en het delict dat zij beweerdelijk hadden gepleegd, en dus niet hun godsdienstige overtuiging, bekend.
De verklaring van de staatssecretaris was dus ongegrond.
Dat sommige commentaren op filmpjes die op sociale media werden gepost beweerdelijk in het Arabisch werden gegeven vormt nog geen begin van bewijs dat de geweldsdelicten door ‘jongeren met een islamitische achtergrond’ zijn gepleegd.
Door ‘jongeren met een islamitische achtergrond’ zonder enige grond te beschuldigen van het plegen van delicten die het rechtsgevoel ernstig hadden geschokt, en die een licht ontvlambare sfeer hadden geschapen waarin diverse bevolkingsgroepen zich bedreigd voelden en eigenrichting niet was uitgesloten, maakte de staatssecretaris zich schuldig aan het aanzetten tot haat tegen jonge moslims. Aangezien hij als dienaar van de Kroon met gezag is bekleed, was het zijn taak olie op de golven te gooien en niet op het vuur.
Behalve dat de verklaring van de staatsecretaris een maatschappelijk ontwrichtend effect heeft, bemoeilijkt het tevens het werk van de politie en het OM, omdat de kans aanwezig is dat getuigen zich niet langer vrij voelen om een waarheidsgetrouwe getuigenis af te leggen.
De verklaringen werden tot slot door de staatsecretaris geuit aan het adres van pers en media bij het Catshuis, en maakten geen deel uit van de beraadslagingen van regering en Kamer. Daardoor worden ze niet beschermd door de immuniteit van art. 71 Grw.
De K7 heeft de staatssecretaris op 12 november jl. gevraagd om zijn woorden terug te nemen, maar aan deze oproep heeft hij geen gehoor gegeven. Daarom rest het samenwerkingsverband geen andere mogelijkheid dan het doen van aangifte.